Ottavio Bottecchia[]
Ottavio Bottecchia werd op 1 augustus 1894 geboren in de gemeente San Martino di Colle Umberto, in de provincie Treviso, nabij Veneto. Hij overleed op 14 juni 1927 te Gemona del Friuli, in de provincie Udine.
Jeugd[]
Ottavio Bottechia begon zijn dagen als wielrenner met het lezen van La Gazzetta dello Sport. Nu ja, dat probeerde hij, want lezen had een van de negen kinderen uit een arm gezin uit Noord-Italie nooit geleerd . Bottecchia bracht slechts een enkel jaar op school door, daarna moest hij helpen de kost te verdienen en werd metselaar. Dat leverde hem later de bijnaam "le maçon de Frioul" (de metselaar van Friuli) op. Samen met zijn vriend en trainingsmaat Alfonso Piccin leerde hij als volwassen man nog lezen. Eerst het alfabet en daarna de korte berichten in de Gazzetta, iedere dag opnieuw.In het gezin Bottecchia was geen geld voor een fiets. Alleen zijn broer Gianni had er een, een exemplaar waar Ottavio uren naar kon kijken. Heel soms mocht hij hem gebruiken om er een plaatselijk wedstrijdje mee te rijden.
Eerste Wereldoorlog[]
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde Ottavio zich vrijwillig aan. Hij werd geplaatst in het Bersaglieri-collectief aan het front in Trentino, waar de gevechten met Oostenrijk op het punt van ontbranden stonden. Hij behoorde tot een speciale groep verkenners, die behalve machinegeweren ook vouwfietsen tot hun beschikking hadden. Hij fungeerde ook als scherpschutter. Tegen het eind van de oorlog werd hij gevangengenomen, maar hij slaagde erin om te ontsnappen.
Wielercarrière[]
De sportieve carrière van Bottecchia startte na de oorlog, toen hij begon met profwielrennen. Zijn eerste succes boekte hij in 1923 in de Ronde van Italië, waarin hij vijfde werd. Deze prestatie leverde hem een contract op bij het gerenommeerde Franse rijwielmerk Automoto. In hetzelfde jaar won hij een rit in de Tour de France en werd hij achter de geroemde Henri Pélissier tweede in het eindklassement.
In 1924 startte hij, vanwege zijn klimmerstalenten, als een van de favorieten in de Tour de France. Hij won de eerste etappe en daarmee de gele trui die hij gedurende het verdere verloop van de Ronde niet meer zou afstaan. Mede dankzij vier ritoverwinningen werd hij de eerste Italiaan die de Tour won. Ook in 1925 won hij de Ronde, weer met vier ritoverwinningen. Zijn dominantie was echter niet zo groot als het jaar ervoor. Zo moest hij enkele dagen de gele trui laten aan de Belg Adelin Benoît. Toch was uiteindelijk zijn voorsprong op nummer 2 in het eindklassement maar liefst 54' 20", terwijl die in 1924 ‘slechts’ 35' 36" bedroeg. Ondanks zijn successen werd Bottecchia in zijn thuisland nooit de gevierde renner. Zijn successen boekte hij in Frankrijk en "campionissimi" als Alfredo Binda en Costante Girardengo spraken meer tot de verbeelding dan de stille Bottecchia. Met 34 gele truien staat Bottecchia op een gedeelde 9e plaats in de wielergeschiedenis.
Mysterieuze dood[]
In juni 1927 werd hij aan de kant van de weg in het gehucht Peonis gevonden met een ernstige schedelbasisfractuur. Zijn fiets had geen schade opgelopen en stond netjes tegen een boom. Hoewel Bottecchia snel naar het ziekenhuis kon worden gebracht, stierf hij enkele (12?) dagen later op 32-jarige leeftijd in een ziekenhuis in Gemona. Hij was in de tussentijd niet meer bij kennis geweest.
Een boer bekende later toen hij op sterven lag dat hij een scherpe steen naar Bottecchia had gegooid, toen hij de wielrenner had betrapt bij het stelen van druiven. Sceptici wijzen erop dat in juni de druiven nog niet rijp zijn en het ook voor een wielrenner niet aantrekkelijk is om onrijpe druiven te eten.
Een Italiaan die naar New York was verhuisd heeft eveneens opgebiecht dat hij de wielrenner heeft gedood, in opdracht van de maffia.
Tenslotte vertelde de priester die Bottecchia in zijn laatste uren had bijgestaan, in 1973 – ook weer op z’n sterfbed – dat Bottecchia gedood was door fascisten, die jaloers waren op zijn successen. Inderdaad stak hij zijn socialistische sympathieën niet onder stoelen of banken in het Italië van Mussolini, maar de fascisten zagen hem toch ook als zoon van het nieuwe Italië.
Talloze schrijvers en journalisten deden een poging het stof van zijn leven te blazen en de doodsoorzaak vast te stellen. Niemand die erin slaagde. En zo werd Ottavio Bottecchia’s meest doorvertelde prestatie zijn mysterieuze dood. Bottecchia werd begraven – drie keer zelfs, in Gemona, in Pordenone en uiteindelijk in San Martino.
Bron: Forum Eerste Wereldoorlog
Meer lezen: De Wielersite - Mémoire du Cyclisme